Het bericht over het kampement van de Neanderthalers in ’s-Hertogenbosch werd met veel tamtam gebracht op televisie, radio en de pers. Op het voormalige ‘Vonk en Vlamterrein’ aan de zuidkant van het Bossche stadscentrum wordt een ondergrondse parkeergarage aangelegd en bij de graafwerkzaamheden zijn botten aangetroffen van mammoet, wolharige neushoorn, reuzenhert en rendier, maar ook stenen werktuigen van de Neanderthaler. Het zou het eerste jachtkampement van de Neanderthaler in Nederland zijn, waar gelijktijdig botmateriaal van pleistocene zoogdieren is aangetroffen in combinatie met werktuigen uit met midden-paleolithicum. In zijn enthousiasme riep wethouder Huib van Olden daarom uit, dat ’s-Hertogenbosch zich hierdoor ‘de oudste stad van Nederland ‘ zou mogen noemen.
Op 22 november werd een bijeenkomst belegd in het gebouw van de BAM, de Bossche stads-archeologische dienst, waar een aantal waaronder archeoloog Alexander Verpoorten en paleontoloog Thijs van Kolfschoten, aan een geselecteerd gezelschap toelichting gaf. Zij hielden veelal – terecht – een slag om de arm, want het project is nog niet voltooid en er kunnen dus nog nieuwe vondsten opduiken die tot andere inzichten leiden. Bovendien is het onderzoek m.b.t. de tot nu toe gedane vondsten nog niet afgerond. De datering van de grondmonsters d.m.v. thermoluminescentie-onderzoek moest te gehaast gebeuren en zal door de Universiteit van Wageningen worden overgedaan met resterende monsters. De voorlopige conclusie was, dat de ouderdom in elk geval minimaal 40.000 jaar moest zijn. Maar er zijn vanwege de ontdekkingsgeschiedenis, de gebruikte methode bij het verzamelen en selecteren van de vondsten en de historie van de vindplaats een aantal redenen om terughoudend te zijn met definitieve gevolgtrekkingen.
Bij het begin van de werkzaamheden werd een grote hoeveelheid grond met graafmachines verwijderd en afgevoerd naar het stort. Vervolgens werd onder hoge druk water in de bouwput gespoten en de daardoor ontstane blubber werd per schip afgevoerd. Half oktober 2013 meldde Anton Verhagen aan de BAM, na vijf dagen zoeken in de door de regen afgespoelde natte zandhoop, dat hij op dit stort diverse botten en stenen werktuigen had gevonden:
- Een opperarmbeen van een mens, vermoedelijk laat-mesolithicum.
- Twee gebroken geweibijlen, vermoedelijk laat-mesolithicum.
- Een onderkaak van een vos.
- Een opperarmbeen van een wolf.
- Een kleine mammoetkies.
- De plat afgesleten punt van een mammoet slagtand.
- Gefossilleerde resten van paard: een middenhandsbeen, een hoef en een falanx.
Tevens werden de volgende artefacten aangetroffen:
- Een laterale schaaf en een steker in Levallois-techniek, met zwarte moeraspatina.
- 22 Clacton-afslagen, waarvan 6 stuks uit grijze vuursteen en 1 stuks wit gepatineerd.
- Een brede, zware Levallois-afslag.
- Een brede, dunne kling, jong-paleolithicum of neolithicum.
- IJzertijdscherven en een scherf van Karolingisch aardewerk.
De vondstmelding werd met weinig enthousiasme ontvangen: – “Die Karolingische scherf is wel interessant”- maar leidde in elk geval tot meer waakzaamheid in de bouwput. De aandacht ging nu bij de zeef ook uit naar ander dan middeleeuws stadsmateriaal, en dat resulteerde in de ontdekking van het eerste Neanderthaler jachtkamp met een combinatie van botten en stenen artefacten.
Om eventuele latere problemen te voorkomen, meldde Anton Verhagen de vondsten alsnog schriftelijk. De BAM was daarna bereid er kennis van te nemen, maar toen de vinder er mee aankwam, werd hij van de deur gestuurd: hij moest maar een afspraak maken! Niet dus…
Gevolg was, dat degenen die nu betrokken zijn bij het onderzoek door het tactloos optreden van de Bossche archeologische dienst geen kennis hebben kunnen nemen van de eerder gedane vondsten. Het was uiteraard bij de BAM bekend dat op de plaats van de nieuwe parkeergarage vroeger de stadsgracht lag. Toen in het laatste kwart van de 19e eeuw de vesting werd ontmanteld, was die gracht overbodig geworden. Maar de onderzoekers waren niet, zoals Anton Verhagen, op de hoogte van het feit dat rond 1900 die gracht was vol gestort met bagger uit de Dommel en de Aa, die bij het uitdiepen van die twee riviertjes door de baggermolen ‘De Vecht’ omhoog was gehaald; van die baggeractiviteiten zouden nog oude foto’s bestaan.
De gegevens van Anton Verhagen geven een verklaring voor de nogal gevarieerde samenstelling van de vondstgroep, waarop tot nu toe het Neanderthalerkamp is gebaseerd. Tijdens de presentatie maakten de APAN-leden Pieter Dijkstra en Anton van der Lee al hun verwondering kenbaar over het grote verschil in patinering van de stenen artefacten. De ‘vuistbijlafslag’ is spettervers, er is een stuk met zwarte moeraspatina met aan de dorsale kant een vorstsplijting. Een goed geretoucheerde laterale schaaf en een hebben blauwig witte (vermiculé) patina en kunnen zonder meer tot het Moustérien van de Neanderthaler behoren. Het verschil in patinering zou er op kunnen wijzen, dat de vondsten niet uit dezelfde laag stammen en dus niet zijn terug te voeren op een eenmalige activiteit van de Neanderthaler ter plaatse. De zwarte moeraspatina is bekend van vindplaatsen aan en in de Maas zoals Kerkdriel, Gewande, Maren-Kessel en Lith. Daarom zouden deze zwarte stukken uit de Dommel of de Aa opgebaggerd kunnen zijn. Daarentegen is de joint van twee grove afslagen van grijskleurige vuursteen interessant; dat zou kunnen wijzen op vuursteenbewerking ter plaatse.
Al met al lijkt het verstandig, wat het kampement betreft niet al te vroeg te juichen. De wijze waarop de vondsten zijn verzameld geeft daar alle aanleiding toe. Op zo’n zeef kunnen spullen uit allerlei grondlagen door elkaar geraken en als dan door niet-vakspecialisten daaruit een selectie wordt gemaakt van datgene wat naar Neanderthalers riekt, dan ligt toch wel het gevaar op de loer, dat we eigenlijk niet meer hebben dan wat destijds bij het bouwplan ‘De Groote Wielen’ in Rosmalen werd aangetroffen: pleistocene botten en artefacten, waartussen geen samenhang kan worden bewezen*. Voordeel van ‘De Groote Wielen’ was dan nog, dat de lagen daar een voor een waren afgebouwd, wat bij ‘Vonk en Vlam’ niet gebeurt. In Rosmalen vond men zowel vuistbijlen als artefacten uit het Gravettien, maar de botten – soms met kapsporen waren er jonger dan de werktuigen. Uit de bouwput van ‘Vonk en Vlam’ kennen we tot nu toe geen bewerkte botten; ook hier is de samenhang tussen organisch materiaal en stenen artefacten nog onduidelijk.
Graag gun ik de stad waar ik het grootste deel van mijn leven woonde een unicum, maar voorlopig lijkt enig voorbehoud wel nuttig. Niemand kan hoger stijgen dan degene die met beide benen aan de grond blijft.
Wordt vervolgd…
Anton van der Lee
* Zie: Anton Verhagen en Dick Mol, 2009: De Groote Wielen: er was eens… Norg.
Op 22 november werd een bijeenkomst belegd in het gebouw van de BAM, de Bossche stads-archeologische dienst, waar een aantal waaronder archeoloog Alexander Verpoorten en paleontoloog Thijs van Kolfschoten, aan een geselecteerd gezelschap toelichting gaf. Zij hielden veelal – terecht – een slag om de arm, want het project is nog niet voltooid en er kunnen dus nog nieuwe vondsten opduiken die tot andere inzichten leiden. Bovendien is het onderzoek m.b.t. de tot nu toe gedane vondsten nog niet afgerond. De datering van de grondmonsters d.m.v. thermoluminescentie-onderzoek moest te gehaast gebeuren en zal door de Universiteit van Wageningen worden overgedaan met resterende monsters. De voorlopige conclusie was, dat de ouderdom in elk geval minimaal 40.000 jaar moest zijn. Maar er zijn vanwege de ontdekkingsgeschiedenis, de gebruikte methode bij het verzamelen en selecteren van de vondsten en de historie van de vindplaats een aantal redenen om terughoudend te zijn met definitieve gevolgtrekkingen.